beignet
- beig·net
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gebak’ voor het eerst aangetroffen in 1875 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beignet | beignets |
verkleinwoord | beignetje | beignetjes |
de beignet m
- (voeding) gebak gemaakt van gefrituurd beslag dat ook wel gevuld kan worden met een vrucht, groente, vlees of vis zit
- Verhit de frituurolie in een grote steelpan of braadpan op middelhoog vuur en frituur telkens 1 eetlepel beslag tot je alle beslag hebt gebakken. Laat de beignets uitlekken op keukenpapier. Maak intussen de saus. Hak de koriander fijn. Klop de yoghurt los en voeg een beetje zout en de koriander toe. Serveer de beignets lauw met de saus.[3]
1. gebak gemaakt van gefrituurd beslag dat ook wel gevuld kan worden met een vrucht, groente, vlees of vis zit
- Het woord beignet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beignet" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "beignet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ beignet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Sam de Voogt 24 augustus 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be