beignets
  • beig·net
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gebak’ voor het eerst aangetroffen in 1875 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord beignet beignets
verkleinwoord beignetje beignetjes

de beignetm

  1. (voeding) gebak gemaakt van gefrituurd beslag dat ook wel gevuld kan worden met een vrucht, groente, vlees of vis zit
    • Verhit de frituurolie in een grote steelpan of braadpan op middelhoog vuur en frituur telkens 1 eetlepel beslag tot je alle beslag hebt gebakken. Laat de beignets uitlekken op keukenpapier. Maak intussen de saus. Hak de koriander fijn. Klop de yoghurt los en voeg een beetje zout en de koriander toe. Serveer de beignets lauw met de saus.[3] 
89 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]