• be·hoed·zaam·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord behoedzaamheid
verkleinwoord

de behoedzaamheidv

  1. het voorzichtig en zorgvuldig zijn
     De Rostovs prezen haar smaak en haar toilet en om elf uur namen ze, met de nodige behoedzaamheid vanwege hun kapsels en toiletten, plaats in de rijtuigen en gingen op weg.[2]
     De altijd al lastige rolverdeling tussen koning en premier bij publieke optredens in crisissituaties kent nog een actuele complicatie. Mark Rutte leidt een niet homogeen kabinet; de PvdA en de VVD liggen immers ideologisch ver uit elkaar. Dat noopt hem tot behoedzaamheid. Om zich niettemin – electoraal van belang – te manifesteren als leider van het land, is het voor hem verleidelijk zich op nationale momenten te manifesteren.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  3.   Weblink bron
    Piet van Asseldonk
    “'Rolverdeling tussen koning en premier ligt gevoelig'” (28-11-2015), NOS