behapbaar
- be·hap·baar
- Naamwoord van handeling van behappen met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | behapbaar | behapbaarder | behapbaarst |
verbogen | behapbare | behapbaardere | behapbaarste |
partitief | behapbaars | behapbaarders | - |
behapbaar
- verdeeld in kleine stukjes die te overzien zijn
- De stof werd in kleine behapbare stukjes door de leraar geëxamineerd.
- begrijpelijk
- Steen des aanstoots: de aanvechtbare keuzes die de samenstellers telkens maken. Teksten uit kranten en tijdschriften worden ingekort, omgewerkt, vereenvoudigd en soms met extra zinnen aangevuld – een redactionele doodzonde – om ze bevraagbaar en behapbaar te maken.[1]
- Het woord behapbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "behapbaar" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Rik Smits NRC 9 mei 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be