• be·ga·pen
  • afleiding van gapen met het voorvoegsel be-

begapen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
begapen
begaapte
begaapt
zwak -t volledig
  1. bekijken, aanschouwen
    • De wonden van de vreselijke slachtpartij in Waterloo zijn geheeld, neem ik aan, want we spelen de veldslag tegenwoordig al vrolijk na met ongeveer 1.200 namaaksoldaten, 75 paarden en 12 kanonnen zonder ballen. De tijd heeft de wonden geheeld en we gaan het bloedbad nu jaarlijks gaan begapen à vijf euro toegangsprijs. [2] 
    • Zijn Faust was een artiest, die men meer kwam begapen naarmate hij zich dierlijker ging gedragen. [3] 
    • Voor het brede publiek is de enige kans om sterren te begapen, hun aankomst op de trappen van het festivalpaleis bij de galavoorstellingen. Vooral Sharon Stone, dit jaar lid van de jury, maakt daar haast dagelijks een veelgesmaakte show van door de meest glamoureuze poses aan te nemen. [4] 
47 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 23 JUNI 2007 De Zoon van God
  3. De Standaard 13 APRIL 2004 Geert Sels Schrijver Gustav Ernst over zijn leven en werk in Oostenrijk
  4. De Standaard 25 MEI 2002 OM 00:00 UUR | Steven De Foer Zeven misverstanden over het filmfestival van Cannes
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be