Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • beer·kar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beerkar beerkarren
verkleinwoord beerkarretje beerkarretjes

Zelfstandig naamwoord

de beerkarv / m

  1. wagen waarin men gier vervoert
    • Vergeet de beerkar die in ons eigenste Glabbeek enkele huizen onderspoot door een defecte klep achteraan. Dit filmpje uit Rusland toont pas echt hoe je op een paar seconden dik in de shit kan zitten. Shit happens, zeker? [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

33 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen