bazelaar
- ba·ze·laar
Naamwoord van handeling van bazelen met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bazelaar | bazelaars |
verkleinwoord |
de bazelaar m
- iemand die onzin uitkraamt
- Probeer je toch niets aan te trekken van die stomme vent, het is maar een bazelaar.
- zwaard met één scherpe zijde dat veel lijkt op een machete
- Het woord 'bazelaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.