[2] bazelaar
  • ba·ze·laar

Naamwoord van handeling van bazelen met het achtervoegsel -aar

enkelvoud meervoud
naamwoord bazelaar bazelaars
verkleinwoord

de bazelaarm

  1. iemand die onzin uitkraamt
    • Probeer je toch niets aan te trekken van die stomme vent, het is maar een bazelaar. 
  2. zwaard met één scherpe zijde dat veel lijkt op een machete
  1. [2] badelaar, faustoen