• bas·ket·ball
  • van Engels basketball, in de betekenis van ‘spel waarbij bal door ring met net wordt gegooid’ geschreven met een koppelteken (basket-ball) aangetroffen vanaf 1896 en zonder koppelteken vanaf 1907 (zie vindplaats hieronder) [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord basketball
verkleinwoord

het basketballo

  1. (sport) verouderde uitspraakvariant van basketbal
     Alle soorten van spel zijn ingevoerd; «voetbal”, «baseball”, «basketball”, «tennis” en «cricket”.[2]
83 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron Buitenland. : China's ontwaking in: De Standaard (7 januari 1907), H. de Hoogh en Co., p. 5 kol. 2
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
basketball [1]: -
[2]: basketballs

basketball

  1. (sport) basketbal
  2. basketbal (bal)