Grietje Luesken, vijftig jaar barbierster, zeepte haar klanten nog met de vingers in.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bar·bier·ster
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord barbierster barbiersters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de barbiersterv

  1. (verouderd) (beroep) vrouwelijke kapper
    • Grietje Luesken zeepte haar klanten nog met de vingers in, en er kwam geen friction, geen poeder, geen vinaigre of dergelijke over haar kraakzindelijken drempel. Ik wil ter harer gedachtenis vandaag een mededeeling doen, (…) omtrent een barbierster ter hoogte van Turnhout, welke juist voor den oorlog ter ziele ging schrijft het Hbl. [1]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen