• ban·ke·kød
Naar frequentie 35956
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bankekød     bankekødet     - - -     - - -  
genitief   bankekøds     bankekødets     - - -     - - -  

bankekød, o, geen meervoud

  1. (kookkunst) een warm gerecht uit de Deense keuken, bestaande uit dunne plakjes rundvlees die geklopt en onder andere met laurierblaadjes gestoofd worden, meestal geserveerd in een jus en met aardappelen
    «Server bankekødet med en god, luftig kartoffelmos.»
    Serveer het gerecht "bankekød" met een goede, luchtige aardappelpuree.
  2. (voeding) rundvlees dat voor het gerecht onder [1] wordt gebruikt
    «Han har desuden billig okseklump til bankekød: 125 kr. kg.»
    Hij heeft ook een goedkoop stuk rundvlees voor "bankekød": DKK 125 kg.
  3. (figuurlijk) gebruikt in de uitdrukking dat iemand wordt geslagen of verslagen
    «Muhammad Ali slog ham til bankekød i Zaïre.»
    Muhammad Ali versloeg hem in Zaïre.