• ban·de·lier
  • uit het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bandelier bandeliers
bandelieren
verkleinwoord

de bandelierm

  1. brede band die men om het middel of schuin over de schouder draagt
  2. draagriem voor wapens
80 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]