balansegang
- ba·lan·se·gang
Naar frequentie | 104467 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | balansegang | balansegangen | balanseganger | balansegangene |
genitief | balansegangs | balansegangens | balansegangers | balansegangenes |
balansegang, m
- (sport) de gang (voortbewegingswijze) bij het balanceren (bijv. op een evenwichtsbalk of op een liggende boom over het water)
- (figuurlijk) een moeilijk zoeken naar evenwicht tussen verschillende interesses
- [1-2]: gangart
- [1]: balansere
- ba·lan·se·gang
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | balansegang | balansegangen | balansegangar | balansegangane |
balansegang, m
- (sport) de gang (voortbewegingswijze) bij het balanceren (bijv. op een evenwichtsbalk of een liggende boom over het water)
- (figuurlijk) een moeilijk zoeken naar evenwicht tussen verschillende interesses
- [1-2]: balansegonge
- [1]: balansere