• bac·ca·lau·re·aat
  • Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘laagste academische graad’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord baccalaureaat baccalaureaten
verkleinwoord - -

het baccalaureaato [3]

  1. het baccalaureus zijn
  2. laagste academische graad, o.a. in Engeland, Frankrijk en Amerika
  3. (onderwijs) algemene academische opleiding, voorafgaande aan specialisatie
  4. korte, sterk op de praktijk gerichte academische opleiding
61 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[4]