bære
Niet te verwarren met: baere |
- bæ·re
- Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord bera (dragen).
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bære |
bærer |
bar |
båret |
Klasse 4 sterk |
bære
- overgankelijk dragen (omhoogtillen en transporteren)
- overgankelijk aanhebben
- overgankelijk houden
... bær(e) ...
|
- [1]: holde oppe
- [1]: løfte
- [1]: bære frukt
bære frukter
een resultaat opleveren
vruchten afwerpen
vruchten afwerpen
- [1]: Nå får det briste eller bære!
Nu is het pompen of verzuipen!