Vietnamees

Uitspraak
  • IPA: (Hanoi) /ɓɐːw35/

Zelfstandig naamwoord

báo

  1. panter: lid van een Aziatische ondersoort van de luipaard
    «Báo chết để da, người ta chết để tiếng. (spreekwoord)»
    Panters sterven om hun huid, mensen om hun taal.
    «báo Mỹ»
    jaguar
    «báo Phi»
    luipaard
  2. krant, tijdschrift, magazine
    «báo hằng ngày, nhật báo»
    dagblad
    «một tờ báo chính trị»
    politiek tijdschrift
    «bài báo»
    krantenartikel
    «nghề làm báo»
    journalistiek

Werkwoord

báo

  1. meedelen: vertellen, zeggen opdat de anderen het zouden weten
    «báo cho ai một sự việc»
    iemand ergens van op de hoogte brengen
    «Tôi đến báo cho anh một tin.»
    Ik kom om je een nieuwtje mee te delen.
    «báo trước»
    vooraf op de hoogte brengen
  2. inlichten: autoriteiten op de hoogte brengen
    «báo công an về một vụ trộm»
    de politie inlichten over een diefstal
  3. terugbetalen van een goede daad
    «báo ơn»
    een wederdienst bewijzen
  4. tonen, een teken gevan van
    «Bông đào chợt đã báo chừng nửa xuân. (Nong Duc Manh  
    Zowat de helft van de lente zagen we rozenblaadjes.
  5. miserie bezorgen aan
    «Chẳng làm ăn gì, chỉ báo cha mẹ.»
    Ze doet niks nuttigs, ze bezorgt haar ouders enkel maar kopzorgen.
  6. leven op kosten van
    «Nó chỉ ăn báo chú nó.»
    Hij leeft enkel op kosten van zijn oom.

Verwijzingen