• te·rug·be·ta·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terugbetalen
betaalde terug
terugbetaald
zwak -d volledig

terugbetalen

  1. ditransitief door iemand op voorschot betaalde uitgaven vergoeden
    • Hij kreeg die onkosten keurig netjes terugbetaald. 
  2. vereffenen van een schuld
     Mama had niet alleen terugbetaald wat ze in het begin van de zomer voor haar eerste loon van me had geleend.[1]


98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be