• av·rätta
  • Afleiding van het Zweedse werkwoord rätta met het voorvoegsel av-
Naar frequentie 8841
stamtijd
infinitief verleden
tijd
supinum
avrätta
avrättade
avrättat
volledig

avrätta

  1. overgankelijk, (juridisch) executeren, ter dood brengen, terechtstellen
    «Förra året avrättades nästan 4000 människor i världen.»
    Vorig jaar werden bijna 4000 mensen wereldwijd geëxecuteerd.
  2. overgankelijk, (figuurlijk) afkammen, afkraken, meedogenloos bekritiseren
  • [1]: döda
  • [2]: ge hård kritik