autoshop
- au·to·shop
- samenstelling van auto zn en shop zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | autoshop | autoshops |
verkleinwoord |
de autoshop m
- (handel) winkel waar men producten voor de auto verkoopt
- ▸ GIB kan dit verkoopresultaat (315 miljoen euro nettowinst) optellen bij de eerdere transacties van onder meer Auto 5, de autoshops en garages; van GIB Immo, de immobiliëndochter; van Inno, Club en andere. Door al die takken af te stoten realiseerde GIB in 2001 een nettowinst van 751 miljoen euro, een toename van 31 procent tegenover 2000. Die verkooppolitiek woog uiteraard door op de omzet: die daalde met 65 procent tot een resultaat van 1,4 miljard euro.[1]
- (handel) winkel bij een tankstation
- Het woord autoshop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Peter RASKING“Doe-het-zelf-winst gaat naar Nederland” (Donderdag 28 maart 2002 om 00:00), De Standaard