autoloos
- au·to·loos
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | autoloos | autolozer | autoloost |
verbogen | autoloze | autolozere | autolooste |
partitief | autoloos | autolozers | - |
autoloos
- (verkeer) zonder autoverkeer
- Volgend weekend wordt er weer een autoloze zondag georganiseerd.
- zonder auto
- Meer en meer inwoners van Antwerpen kiezen ervoor om autoloos door het leven te gaan.
- Het woord autoloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "autoloos" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be