autocross
  • au·to·cross
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘veldrit voor auto's’ voor het eerst aangetroffen in 1968 [1]
  • samenstelling van  auto  en  cross  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord autocross autocrossen
autocrosses
verkleinwoord

de autocrossm

  1. terreinwedstrijd voor wagens
    • Michiel is een druistig type met een grote vrijheidsdrang. Hij wil resultaat zien, vooruitgang boeken, liefst tegen alle klippen op. Op ‘het Heinsius’ in Amsterdam waar hij aanvankelijk les geeft in Latijn en Grieks, verzet hij zich met hand en tand tegen de slappe lesmethoden, het zogeheten Andere Leren - een brandende kwestie die ook al in Hajar en Daan (2004) aan de orde kwam. In zijn vrije tijd doet hij aan karate en autocross. In het vuur van de strijd verliest hij zijn hoofd nog wel eens waardoor hij soms flinke blessures veroorzaakt bij zijn tegenstanders - als ze het al kunnen navertellen.[3] 
    • Voordat ik naar de Achterhoek afreisde, had deze en gene bezorgd geïnformeerd wat ik daarginds zocht. Of ik de reputatie van dit festival niet kende, met zijn straalbezopen zaterdagavondmentaliteit? Hoogtepunt was een autocross met zelfgefabriceerde voertuigen waarmee boerenkinkels door de modder en de koeienstront ragden en baggerden. Wat dacht ik daar - met mijn ironie en ambiguïteit, met mijn wezenlijke ernst en taalmystiek - in hemelsnaam aan bij te dragen? Was ik niet bang dat ik, zodra ik met mijn voordracht aanving, met bier en uitwerpselen bekogeld ging worden?[4]