• au·ti·pas
enkelvoud meervoud
naamwoord autipas autipassen
verkleinwoord - -

de autipasm

  1. (medisch) kaartje met een hoesje dat mensen die last hebben van autisme in contacten met anderen kunnen gebruiken: het vermeldt de voornaamste informatie over de persoon en autisme in het algemeen
     De jongen wilde daarop zijn autipas pakken, dat is een pasje waarmee aangetoond wordt dat de drager autistisch is. Op de pas wordt de stoornis in het kort toegelicht, evenals enkele aanwijzingen gegeven voor de omgang met autisten.[1]
  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Rotterdamse agent mept autistisch slachtoffer” (7 juli 2012) op bnnvara.nl