autipas
- au·ti·pas
- gevormd uit het eerste deel van autisme zn en pas zn , in 2007 bedacht door de Nederlandse Vereniging voor Autisme
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | autipas | autipassen |
verkleinwoord | - | - |
de autipas m
- (medisch) kaartje met een hoesje dat mensen die last hebben van autisme in contacten met anderen kunnen gebruiken: het vermeldt de voornaamste informatie over de persoon en autisme in het algemeen
- ▸ De jongen wilde daarop zijn autipas pakken, dat is een pasje waarmee aangetoond wordt dat de drager autistisch is. Op de pas wordt de stoornis in het kort toegelicht, evenals enkele aanwijzingen gegeven voor de omgang met autisten.[1]
- Het woord autipas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Rotterdamse agent mept autistisch slachtoffer” (7 juli 2012) op bnnvara.nl