auditeur
- au·di·teur
- Naamwoord van handeling van auditeren met het achtervoegsel -eur [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | auditeur | auditeurs |
verkleinwoord | - | - |
de auditeur m
- (beroep) (juridisch) ambtenaar bij het auditoraat van de Raad van State
- (beroep) (juridisch) auditeur-generaal
- Het woord auditeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "auditeur" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ auditeur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be