audiëntie bij de paus
  • au·di·en·tie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘officieel gehoor’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • ontleend aan Latijn audientia ‘het aanhoren’ [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord audiëntie audiënties
verkleinwoord

de audiëntiev [3]

  1. officieel bezoek van een lager geplaatst persoon bij een zeer hoog geplaatst persoon
    • Hij ging op audiëntie bij de koning. 
    • In 1996 zouden de twee elkaar ontmoeten in Washington. Twee jaar eerder, in 1994, hadden radicale Hutu’s geprobeerd alle Tutsi’s uit te roeien. Kagame had de genocide met zijn Tutsi-leger beëindigd. Ontdaan van zijn mythologische koninklijke macht en levend als een sloeber, mocht Kigeli op audiëntie komen bij president Kagame in diens hotelkamer. [4] 
  2. (juridisch) een ceremoniële hoorzitting, voor burgers door een persoon met een zekere bevoegdheid
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]