• at·ti·tu·de
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘houding’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1735 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord attitude attitudes, attituden
verkleinwoord - -

de attitudev

  1. een houding; een denkwijze; een opstelling
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
attitude attitudes

attitude

  1. attitude v; een houding; een denkwijze; een opstelling.


attitude

  1. attitude v; een houding; een denkwijze; een opstelling.