• as·sump·tie
  • uit he Latijn[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord assumptie assumpties
verkleinwoord

de assumptiev

  1. wat men aanneemt als startpunt voor een onderzoek of redenering
    • Fama zegt niet dat alle beleggers rationeel zijn; het betreft een assumptie om de complexe werkelijkheid te vereenvoudigen om een theorie te kunnen afleiden. [2] 
    • 2014 staat alweer voor de deur. Wat zal het nieuwe jaar u brengen? Dat is natuurlijk de hamvraag, maar niemand heeft een glazen bol (die werkt althans). Uiteindelijk drijven voorspellingen natuurlijk op assumpties, dus wanneer u een voorspelling voor 2014 ziet, onderzoekt u dan wat de assumpties zijn. [3] 
    • Komt er dus op neer dat ze de assumptie gebruiken dat Griekenland tot in de eeuwigheid een overschot op de begroting zal hebben. Ofwel, ze zitten voor altijd vast aan de schulden, wat ze in het Engels debt servitude noemen. [4] 
78 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf ROGER DAYALA 22 okt. 2013 Winnaars Nobelprijs zijn het oneens
  3. De Telegraaf ALEX SASSEN VAN ELSLOO 27 dec. 2013 Ik wens u het volgende toe
  4. De Telegraaf ALEXANDER SASSEN VAN ELSLOO 13 mei 2016 Griekse leugens
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be