Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·pi·rant-ko·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aspirant-koper aspirant-kopers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de aspirant-koperm

  1. (handel) iemand die het plan heeft iets aan te schaffen
     Het is onder makelaars een clichézinnetje: „Een logeerkamer? Dat zijn de duurste vierkante meters van het huis.” Menige aspirant-koper knikt dan blij: dat is waar! Zo’n kamer staat maar leeg, zonde eigenlijk.[2]
     Voetbalbond KNVB wil de verkoop van een betaaldvoetbalclub in het uiterste geval kunnen tegenhouden. (…) De KNVB bereidt volgens de directeur nieuwe regelgeving voor om aspirant-kopers vooraf tegen het licht houden.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Marjoleine de Vos
    “Alsof leven een vorm van binnenhalen is” (6 juli 2020) op nrc.nl  
  3. “KNVB wil vetorecht bij verkoop clubs” (3 februari 2016) op nrc.nl