artillerieofficier

  • ar·til·le·rie·of·fi·cier
enkelvoud meervoud
naamwoord artillerieofficier artillerieofficieren
verkleinwoord

de artillerieofficierm

  1. (militair) bevelvoerder van een groep militairen die bewapend zijn met kanonnen
     «Feu» herhaalde de artillerieofficier, en op hetzelfde moment klonken een geweerschot en twee kanonschoten.[2]
     Hoewel hij al midden-dertig was, een gezin had en als illustrator werkte, ging Shepard in 1915 vrijwillig in dienst tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij kwam als artillerieofficier net achter het front te zitten, op beruchte slagvelden bij de Somme, Passendale en Arras. Zijn oudere broer Cyrile sneuvelde bij de Somme, Ernest schetste zijn graf voor diens weduwe.[3]
  1. herhaalde de artillerieofficier, en op hetzelfde moment klonken een geweerschot en twee kanonschoten. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    Lambert Teuwissen
    “Van de loopgraven naar Winnie: oorlogswerk van Poeh-tekenaar te zien” (10-08-2017), NOS