IPA:

    • VK: /ɑːs/
    • AU, NZ: /ɐːs/
    • IRL, VS: /ɑɹs/
  • erfwoord Ontwikkeld uit Middelengels ærs, ears, ars, arce, uit Germaans *arsa-, verwant aan Nederlands aars, Duits Arsch, Oudnoords ars. [1]
  • De Amerikaanse variant wordt gespeld als ass.
enkelvoud meervoud
arse arses

arse

  1. (anatomie) aars, gat [5], anus
  2. (scheldwoord) vervelend iemand, klootzak
(VS) ass

arse

  1. onovergankelijk vooral in ~ around, about: aanklooien, lummelen
  • He didn't give a rat's arse.
Hij gaf er geen donder om.
  • He couldn't be arsed.
Hij had er geen zin in (om iets te doen).
  1.   Weblink bron arse in: Oxford English Dictionary, second edition (1989) op oed.com