architraaf
- Geluid: architraaf (hulp, bestand)
- ar·chi·traaf
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘hoofdbalk’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- uit het Italiaans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | architraaf | architraven |
verkleinwoord | architraafje | architraafjes |
- (bouwkunde) in de bouwkunst uit het Midden-Oosten, de Griekse en de Romeinse architectuur de onderste dragende balk in het hoofdgestel (kroonwerk) van een gebouw
- (bouwkunde) onderste vlakke gedeelte aan een kroonlijst, de gevellijst
- (bouwkunde) (houten) lijst als sierafwerking rondom een kozijn
1.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord architraaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "architraaf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ architraaf op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).