architectuurgeschiedenis

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·chi·tec·tuur·ge·schie·de·nis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord architectuurgeschiedenis architectuurgeschiedenissen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de architectuurgeschiedenisv

  1. (bouwkunde) (geschiedenis) de geschiedenis van van de bouwkunst
     Op de plek waar de Philipsvleugel nu staat, was ooit een tuin die volstond met stukken van gesloopte gebouwen. Architect Pierre Cuypers had ze bewaard, omdat hij vond dat ze belangrijk waren voor de Nederlandse architectuurgeschiedenis.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Rachel de Meijer
    “Renovatie Rijksmuseum gaat door” (Dinsdag 27 mei 2014, 16:18), NOS