Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·bei·dend

Werkwoord

vervoeging van: arbeiden
verbogen vorm: arbeidende

arbeidend

  1. onvoltooid deelwoord van arbeiden

naamwoord van handeling arbeiden

stellend
onverbogen arbeidend
verbogen arbeidende
partitief arbeidends

Bijvoeglijk naamwoord

arbeidend

  1. (met de handen) werkend in loondienst
    • Het bouwen van hygiënisch ingerichte woningen, die geschikt zijn voor de arbeidende klasse, met name voor in bescheiden financiële omstandigheden verkerende gezinnen. [1] 
    • GroenLinks, ooit voortgekomen uit notabene de CPN, heeft de ambitie om een verbinding tussen, om het ouderwetse woord toch nog eens te gebruiken, de klassen al lang laten vallen. Sterker, dat proces was eigenlijk al bij de CPN voltooid. Die partij werd in haar laatste jaren overgenomen door studenten en feministen, die in woord nog wel iets hadden met de arbeidende klasse, maar er cultureel mijlenver afstonden. [2] 
Synoniemen


Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Tubantia 01-07-06 Geboren in een storm
  2. Tubantia Lex Oomkes 22-12-10 De PvdA kan de existentiële vraag niet meer mijden