appelboomgaard
- ap·pel·boom·gaard
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | appelboomgaard | appelboomgaarden |
verkleinwoord |
de appelboomgaard m
- (landbouw) aantal, geplante appelbomen die men laat groeien om appels te kunnen oogsten
- ▸ Hij wijst een boerderij aan waar een Amish-gezin woont - de was hangt er kleurig bij. Ze houden kippen en hebben een appelboomgaard - tot zijn vreugde is het woord appelboom hetzelfde in zijn taal als in het Nederlands.[2]
- ▸ Dat geluid horen we ook in het weeshuis, dat er in iedere provincie één moet komen. Ook in een appelboomgaard. Maar ze zijn er nog niet. En dus lijkt alles wat we zien vooral een etalage van wat nog moet komen. Of van wat nooit komt.[3]
- Het woord appelboomgaard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Jet Mok“'Geloof vereist actie, dus waarom niet bidden én stemmen op Trump?'” (Dinsdag 15 november 2016, 09:08), NOS
- ↑ Weblink bron “Genieten is geen schande meer in Noord-Korea” (Zaterdag 3 oktober 2015, 15:22), NOS