apothekersexamen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- apo·the·kers·exa·men
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | apothekersexamen | apothekersexamens |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (farmacologie) (onderwijs) examen wat men moet afleggen om apotheker te worden
- ▸ De frauderende studenten maakten het apothekersexamen in de provincie Shaanxi. Meer dan 25.000 mensen deden mee aan de toets, die op zeven verschillende plekken werd afgenomen. "Op één locatie betrapten we bijna achthonderd studenten", zegt Du Fangshuai. "Ze hadden een draadloze koptelefoon en een signaal-ontvanger."[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'apothekersexamen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Hoe 2440 Chinezen betrapt werden op spieken” (Dinsdag 28 oktober 2014, 17:16), NOS