apologetisch
- apo·lo·ge·tisch
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘verdedigend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
- afgeleid van apologeet met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | apologetisch | apologetischer | |
verbogen | apologetische | apologetischere | |
partitief | apologetisch | apologetischers | - |
apologetisch [3]
- verdedigend
- de apologetiek betreffend
1.
- Het woord apologetisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "apologetisch" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "apologetisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ apologetisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be