apercibir
- a·per·ci·bir
apercibir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
apercibir |
apercibía |
apercibido |
volledig |
- overgankelijk waarschuwen, opmerkzaam maken
- overgankelijk berispen, vermanen
- overgankelijk klaarmaken, gereedmaken, voorbereiden