Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·tro·po·cen·tris·me
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord antropocentrisme -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het antropocentrismeo

  1. (filosofie) visie waarin de mens het middelpunt van het bestaan is en de mens de maat is waar al het andere aan afgemeten wordt.
      Met dit drietal voor oogen onderzoekt nu Fezer verder de konsekwente theorie van het darstellendes Handeln. Ook hier het verkeerde antropocentrisme naar het oordeel van Schaeder.[1]
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Veldhuizen, A. van
    “Hoe te preeken in dezen tijd.” (1935)