• an·to·ny·mie
enkelvoud meervoud
naamwoord antonymie -
verkleinwoord - -

de antonymiev

  1. (taalkunde) het antoniem zijn
    • Groot en klein vormen op het eerste gezicht een echt antoniemenpaar: het zijn polaire antoniemen die typisch niet geprefigeerd worden voor negatie (vb. *ongroot, *onklein). De antonymie is bijgevolg ,,lexicaal”.[1] 
  1. Handelingen, Volume 48, 1994, p. 111