Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·tie·ken
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord (*) antieken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de antiekenmv

  1. personen uit de antieke oudheid
  2. (figuurlijk) personen of zaken die in de loop van de tijd bewezen hebben van zeer groot belang te zijn geweest
    • Hij kent zijn antieken. 
Opmerkingen
  • Het enkelvoud antiek is afgeleid van de eerste betekenis van het bijvoeglijk naamwoord: "oud, maar waardevol". Het staat dus los van "antieken" dat juist is afgeleid van de eerste betekenis: "uit de Oudheid".
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be