• an·ti·cli·mac·tisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen anticlimactisch anticlimactischer anticlimactischt
verbogen anticlimactische anticlimactischere anticlimactischte
partitief anticlimactisch anticlimactischers -

anticlimactisch

  1. met een weinig spannende, soms teleurstellende ontknoping
     De persconferentie na het Overlegcomité vrijdag over de coronamaatregelen had alles van de laatste acte van een schouwspel met een anticlimactisch einde. Twee jaar zoog de pandemie alle aandacht op, nu is ze in relatieve stilte uitgedoofd.[1]
  1.   Weblink bron “En toen brak, in alle stilte, het rijk der vrijheid aan” (04/03/2022 om 20:00 door Matthias Verbergt), De Standaard