anticlimactisch
- an·ti·cli·mac·tisch
- afleiding van anticlimax met het achtervoegsel -isch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | anticlimactisch | anticlimactischer | anticlimactischt |
verbogen | anticlimactische | anticlimactischere | anticlimactischte |
partitief | anticlimactisch | anticlimactischers | - |
anticlimactisch
- met een weinig spannende, soms teleurstellende ontknoping
- ▸ De persconferentie na het Overlegcomité vrijdag over de coronamaatregelen had alles van de laatste acte van een schouwspel met een anticlimactisch einde. Twee jaar zoog de pandemie alle aandacht op, nu is ze in relatieve stilte uitgedoofd.[1]
- Het woord anticlimactisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “En toen brak, in alle stilte, het rijk der vrijheid aan” (04/03/2022 om 20:00 door Matthias Verbergt), De Standaard