• an·ti-·En·gels
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen anti-Engels anti-Engelser anti-Engelst
verbogen anti-Engelse anti-Engelsere anti-Engelste
partitief anti-Engelss anti-Engelsers -

anti-Engels

  1. gericht zijn tegen bewoners van Engeland
  2. gericht zijn tegen de Engelse taal
  3. gericht zijn tegen Engeland als natie