• ano·rexie
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord anorexie
verkleinwoord

de anorexiev

  1. (medisch) verlies van eetlust
    • Alleen al de hoofdstuktitels van het deel waarin Johannisson de toen gangbare 'kwalen' en bijbehorende geneeswijzen bespreekt, vormen een encyclopedie van ellende die je de moed voor welke wandeling dan ook zou ontnemen: 'ziekelijkheid, menstruatie, zwangerschap, menopauze, migraine, chlorose, anorexie, neurasthenie, hysterie, krankzinnigheid'. [2] 
    • Patiënten met legionellose (veteranenziekte) lijden meestal aan een ernstige longontsteking, hebben hoge koorts, maar daarnaast kunnen zich ook verschijnselen voordoen als diarree, anorexie, spierpijn en verwardheid. [3] 
     De president van het orkest werd later opgenomen in een vooruitstrevende zenuwinrichting in Bazel, waar hij een holistische behandeling onderging voor anorexie en klachten die verband hielden met alcoholverslaving.[4]
66 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[5]