• an·greb
  • Afleiding van het Deense werkwoord angribe met het voorvoegsel an-
Naar frequentie 1026

angreb

  1. verleden tijd van angribe
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   angreb     angrebet     angreb     angrebene  
genitief   angrebs     angrebets     angrebs     angrebenes  

angreb

  1. aanval, attaque
  2. (militair) aanval, offensief
  3. (sport) aanval

angreb, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van angreb
    «Hitlers angreb på Polen medførte, at Storbritannien og Frankrig erklærede Tyskland krig 3.9.1939.»
    Hitlers aanval op Polen leidde ertoe dat het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk de oorlog verklaarden aan Duitsland op 3 september 1939.