• IPA: /aŋlɪtskɪ/
  • Afgeleid van het bijvoeglijk naamwoord anglický met het achtervoegsel -y.

anglicky

  1. (taal) (in het) Engels; met betrekking tot de taal Engels.
  2. (demoniem) (op zijn) Engels; met betrekking tot het land Engeland.
  3. (demoniem) (op zijn) Engels; met betrekking tot het volk Engelsen.
  1. angličtina v
  2. -
  3. -
  • hovoriť anglicky / hovoriť po anglicky - Engels praten / spreken
  • zmiznúť po anglicky


  • IPA: /aŋlɪtskɪ/
  • ang·lic·ky
  • Afgeleid van het bijvoeglijk naamwoord anglický met het achtervoegsel -y.

anglicky

  1. (taal) (in het) Engels; met betrekking tot de taal Engels.
  2. (demoniem) (op zijn) Engels; met betrekking tot het land Engeland.
  3. (demoniem) (op zijn) Engels; met betrekking tot het volk Engelsen.
  1. angličtina v
  2. -
  3. -
  • mluvit anglicky - Engels praten / spreken
  • učit se anglicky - Engels leren