• amu·zi·kaal
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen amuzikaal amuzikaler amuzikaalst
verbogen amuzikale amuzikalere amuzikaalste
partitief amuzikaals amuzikalers -

amuzikaal

  1. niet muzikaal, geen aanleg hebbende voor muziek
    • Hoewel hij amuzikaal was, kon hij zonder radio niet leven. 
90 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be