Amethist
  • ame·thist
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kwarts’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord amethist amethisten
verkleinwoord amethistje amethistjes

het amethisto

  1. (mineraal) een vaak prachtig violet gekleurde vorm van kristallijn kwarts, die kleine hoeveelheden titaan en ijzer bevat
     De omlijsting van de spiegel was bedekt met chalcedoon, roze kwarts, amethist en lazuursteen.[3]
84 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[4]