• ama·teur·kam·pi·oen
enkelvoud meervoud
naamwoord amateurkampioen amateurkampioenen
verkleinwoord

de amateurkampioenm

  1. (sport) winnaar van een kampioenstitel bij de niet-professionele sporters
     De 48-jarige oefenmeester komt over van topklasser Achilles'29, waarmee hij afgelopen seizoen algeheel amateurkampioen werd.[2]
     "Als we gewoon onze taken uitvoeren, moeten we acht van de tien wedstrijden winnen", meent Strootman die met PSV vooral buiten Eindhoven ondermaats presteert. Wellicht kan het bekerduel met de regerend algeheel amateurkampioen van Nederland voor een ommekeer zorgen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Meijers trainer van Helmond Sport” (Zaterdag 23 juni 2012, 16:43), NOS
  3.   Weblink bron “PSV en AZ op hun hoede” (Woensdag 26 september 2012, 21:00), NOS