• all·round
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘in alle opzichten bedreven’ voor het eerst aangetroffen in 1924 [1]
  • samenstelling van  all  en  round  [2]
stellend
onverbogen allround
verbogen
partitief allrounds

allround

  1. veelzijdig, van alle markten thuis zijn
    • Een huisarts is een allround arts dus geen specialist 
     Dank je, Kristen Forbes (alias Cupcake), voor je assistentie en je allround geweldigheid.[3]
96 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]