een albino uit Niger
  • al·bi·no
  • Leenwoord uit het Portugees, in de betekenis van ‘mens of dier zonder pigmentkleurstof’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afleiding uit het Latijn albino is wit [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord albino albino's
verkleinwoord

de albinov / m [3]

  1. een persoon, dier of plant met weinig pigment
    • Nog steeds bestaat er veel onbegrip over albinisme. Mensen met de aandoening zijn vaak het slachtoffer van discriminatie. In sommige Afrikaanse landen, in Malawi en Tanzania bijvoorbeeld, vrezen albino’s voor hun leven. Ze worden aangevallen en vermoord, omdat hun lichaamsdelen volgens mythes veel geld op kunnen leveren. In Hollywoodfilms worden albino’s vaak neergezet als kwaadaardig; ook in Westerse cultuur rust er een groot stigma op albinisme. [4] 
     Na Albino Luciani, die eind augustus 1978 werd gekozen en voor het eerst in de geschiedenis een dubbele pausnaam koos -Johannes Paulus, verwijzend naar zijn twee voorgangers- conciliepausen - kwam in oktober Karol Wojtyla aan het hoofd van de kerk.[5]
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]