akkefietje
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: akkefietje (hulp, bestand)
- IPA: /ɑkə'ficə/
Woordafbreking
- ak·ke·fiet·je
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘karweitje, zaakje’ voor het eerst aangetroffen in 1808 [1]
- Leenwoord uit Fries akkefy(t)sje ‘baantje, (onaangenaam) werkje’, verkleiningsvorm bij akkefyt ‘voordelig baantje, zaakje; voordeeltje’, overgenomen uit Vroegnieuwhoogduits Aquavitte, Aquavite ‘brandewijn’ (16de eeuw), ontleend aan Latijn aqua vītae ‘levenswater’. Evenzo ontleend zijn Duits Aquavit ‘brandewijn’, Noors akevitt en Deens, Zweeds akvavit ‘soort jenever’.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | akkefietje | akkefietjes |
Zelfstandig naamwoord
het akkefietje o dim. tant.
- (informeel) lastig werk, karweitje
- een storend voorval, een ruzietje
- Zij hadden een akkefietje op het werk.
- ▸ ‘Gaat het? ’Chantal gaf hem een kus. ‘Niks bijzonders. Een akkefietje met de jongens. Na het eten hebben we het er wel over, oké? ’[3]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord akkefietje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "akkefietje" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "akkefietje" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ akkefietje op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be