agogisch
- ago·gisch
- In de betekenis van ‘m.b.t. de agogiek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1929 [1]
- afgeleid van agogie of agogiek met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | agogisch | agogischer | |
verbogen | agogische | agogischere | |
partitief | agogisch | agogischers | - |
agogisch [3]
- Het woord agogisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "agogisch" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "agogisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ agogisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be