• ago·giek
  • In de betekenis van ‘vormingswerk’ voor het eerst aangetroffen in 1992 [1]
  • afgeleid van agoog met het achtervoegsel -iek [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord agogiek -
verkleinwoord - -

de agogiekv [3]

  1. (muziek) leer van de minuscule veranderingen in de uitvoering (bijv. het tempo) ter wille van de voordracht
  2. de leer van het begeleiden, aansturen of beleidsmatig mogelijk maken van veranderingsprocessen bij mensen
61 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[4]